Van 2015 tot juli 2020 schreef ik columns voor het Brabants Dagblad. Diverse van deze columns zijn terug te lezen op deze website.
Van 2015 tot juli 2020 schreef ik columns voor het Brabants Dagblad. Diverse van deze columns zijn terug te lezen op deze website.
Gehaast loop ik het trappenhuis van de Clossenborch in. Bijna blijf ik achter een stuk versleten bekleding haken, omdat ik niet goed kijk waar ik loop. Vreemd eigenlijk, dat de trap van een verzorgingstehuis zo kan verslijten. De meeste bewoners nemen immers de lift?
‘Kijk uit, vrouwke, daar zit een stukske los’, attendeert een voorbijganger me vriendelijk. Hij is vrijwilliger, een van de velen in dit huis. Zij nemen steeds meer van de welzijnstaken over, door de werkdruk van het personeel. Ze maken tijd voor een praatje, ook met mij in het trappenhuis.
Ik geef kort maar krachtig antwoord en loop snel door. Stond om zes uur naast mijn bed. Kinderen naar school, hond uitgelaten, wasje aangezet en nog even langs ons moeder. En in alle hectiek vergat ik mijn geliefden een fijne dag te zoenen.
Ik kom ons moeder tegen op de gang, ze is op weg naar de zaal. ‘We gaan zo een rozenhoedje bidden, doe je mee?’ vraagt ze. ‘Eh’ stamel ik, ‘Ik heb niet veel tijd, moet zo weer aan het werk’ en maak me snel uit de voeten. Een heilig boontje ben ik al lang niet meer, en zeker niet met 5 Onzevaders en 50 Weesgegroetjes in het vooruitzicht.
Als ik naar de auto loop zie ik Huub, gepensioneerd maar nog steeds actief als vrijwilliger. Hij probeert herfstblad de baas te blijven met hark en kruiwagen. We buurten even en hij wijst naar binnen. ‘Kijk daar staat ons Addy, mijn vrouw. We helpen hier regelmatig.’ Ze ziet ons staan, ik zwaai naar haar en ze zwaait enthousiast terug. Zie ik het goed? Geeft ze mij nu een handkus?
Maar dan besef ik dat haar man naast me staat, en die kus voor hem bedoeld is. Toch voel ik hem wel degelijk, en neem me voor: vanaf morgen zoen ik mijn gezin een fijne dag.